Questioning Justice
Questioning Justice
2015/16
Op 2 juni jl. kreeg minister van Justitie Koen Geens vanwege de magistratuur een nieuwe brief toegestuurd. Die brief ging gezamenlijk uit van het beheersorgaan dat de rechters vertegenwoordigt (het College van de hoven en rechtbanken) en de parketmagistraten (het College van het Openbaar Ministerie).
Daar zitten een paar opvallende aanspraken tussen. Ik resumeer ze tot vier, die as such nog nooit echt publiek uitgesproken werden, maar wel in interne colloquia van de magistratuur. De échte agenda komt nu op de proppen.
EERSTE EIS: ‘Het parlement moest beslissen over de centen, niet de minister’.
De vraag van de Colleges om te beschikken over een ‘dotatie’ van het parlement in plaats van een budget van de minister is al een oudere claim. De bedoeling daarbij zou een grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoerende macht zijn. Nu eet de magistratuur uit de hand van de minister van justitie, die hen volgens de recentste hervorming een ‘werkingsenveloppe’ uitdeelt.
De vraag naar een dotatie komt neer op de opheffing van het ministerie van Justitie, dat zich nog hoogstens met het gevangeniswezen zou mogen bezig houden – dezer dagen overigens een niet te benijden full-time taak.
Zo essentieel is die discussie van een dotatie voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht misschien niet, vermits het budget via een dotatie dan toch ook ter beschikking gesteld wordt door die àndere grondwettelijke macht, het parlement.
Daarenboven ressorteert het parket (dat ook aanspraak maakt op het systeem van dotatie’) volgens de Grondwet (art 40) niet eens onder de rechterlijke macht maar onder de uitvoerende macht.
Het is ook maar de vraag of dat systeem van dotaties de rechterlijke macht en de parketten fundamenteel in een meer onafhankelijke positie zou stellen.
Op het terrein zou dat de onderhandelingspositie van de magistratuur in verband met de financiering wellicht versterken, gezien haar sterke netwerking, zowel lokaal als nationaal: een lobby om u tegen te zeggen.
Een minister van justitie kan veel makkelijker ‘nee’ zeggen dan een groep parlementairen die zowel partijpolitiek als lokaal tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden.
Dat garandeert echter voor de magistratuur in de ethische en grondwettelijke zin van het woord nog niet meer kwaliteit en onafhankelijkheid. Een eigen agenda van beroepsbelangen kan ook neerkomen op corporatisme en maatschappelijke onverantwoordelijkheid.
TWEEDE EIS: ‘geen controle meer van de Inspectie van Financiën’
Opmerkelijk, maar logisch in de lijn van het voorgaande: de magistraten willen op hun budget geen administratieve en begrotingscontroles meer, zoals bv. van de Inspectie van Financiën.
Enkel de Kamer van Volksvertegenwoordigers zou nog voor financiële controle bevoegd zijn.
Wanneer de Colleges verwijzen naar het voorbeeld van de Hoge Raad voor de Justitie (die ook een dotatie krijgt van de Kamer) is dat niet geruststellend en eerder een anti-voorbeeld. De HRJ spendeerde vooral in de eerste mandaatperiodes opvallend veel centen aan prestige-uitgaven die de huidige werking ervan nog steeds belasten.
De les daarvan is alvast dat ook magistraten rekenschap moeten afleggen tegenover de belastingbetaler. Onafhankelijkheid betekent geen vrijgeleide voor onverantwoordelijkheid. In een democratische samenleving verdient geen enkele overheidsdienst een feitelijke ‘carte blanche’.
Aan de minister van Justitie vragen de beide Colleges ondertussen in die brief enkel al voor hun eigen ‘steundiensten’ een extra personeelsbudget van €2,5 miljoen (€1.000.000 voor het College van de hoven & rechtbanken en €1.500.000 voor het Openbaar Ministerie).
DERDE EIS: Parketten blijken dubbel gulzig: bovenop een enveloppe voor de bestaande personeelsformaties à 100% ingevuld, willen ze ook nog 20 % van de inkomsten van het (nog op te richten) Bureau voor de uitvoering van vermogensstraffen.
Tot nu toe komen in de regel alle geldboeten en verbeurdverklaringen in de zelfde federale pot van Financiën. Het College van het Openbaar Ministerie verwijst echter naar het precedent van het verkeersboetefonds voor de politie: via een verdeelsleutel krijgen politiezones daar extra centen uit.
Ook dat is al een eerder geformuleerde eis van (parket-)magistraten, maar het is de eerste keer dat daar een percentage op geplakt wordt. Die 20% lijkt dan een ‘open enveloppe’ waarop helemaal geen extern toezicht op zou bestaan.
Je kan je ook afvragen of zoiets wel verenigbaar is met de onafhankelijkheid die de parketten moeten respecteren in de opsporing (art 151 Grondwet). Zal die financiële aanmoediging geen scheeftrekking van het vervolgingsbeleid veroorzaken ?
Onderzoek naar geweld, discriminatie, milieudelicten levert in de regel minder centen op en kan zo op de weegschaal geraken ten opzichte van financiële en fiscale delicten. Op die laatste kan het parket dan nog eens de (straks nieuwe versie van) de Afkoopwet toepassen. Dat riskeert dan helemaal een kassa-kassa-aanpak van justitie te betekenen vermits de Parketten zelf voor de bonus van 20% langs de kassa zouden passeren.
Dat is geen ongevaarlijke evolutie en ondertussen regelen de parketten via hun ‘prioriteiten’ en methodes de in-box van hun werklast zelf - iets wat de rechtbanken niét gegeven is.
VIERDE EIS: de oude personeelskaders moeten à 100% ingevuld blijven.
Dat is in de brief een uitdrukkelijke aanspraak van de parketten, maar via magistratenverenigingen ook al een oudere eis, die steeds verkrampter herhaald wordt. Sterker nog, in de brief wordt ‘werklastmeting’ door het College van het Openbaar Ministerie zelfs niet eens als basis voor de dotatie aanvaard.
Die personeelskaders zijn nochtans volledig achterhaald sinds de hervorming onder minister Turtelboom waarbij (bijna) alle arrondissementen tot op provinciaal niveau werden opgetrokken: het zgn. ‘Nieuw Gerechtelijk Landschap’. De bedoeling van die schaalvergroting was het creëren van een ‘horizontale mobiliteit’. Dat is niets anders dan een evident systeem van ‘communicerende vaten’ waarbij zowel parketmagistraten als rechters over een groter territorium ingezet konden en worden en zich ook meer specialiseren.
Een van de voordelen daarvan moest net een efficiëntiewinst zijn op het personeelskader, dat dus helemaal niet meer tot de ‘verworven rechten’ behoort. Net aan de hand van de resultaten van de werklastmeting moesten magistraten verschuiven naar plaatsen waar er tijdelijke of structurele tekorten waren, al volstaan de huidige statistische gegevens al ten overvloede om de meest flagrante scheeftrekkingen te realiseren.
Maar van die soepelheid komt in de praktijk weinig in huis. Korpschefs lijken wel ‘in consensus ‘ aangewezen (want zich vaak als enige kandidaat bij de HRJ aandienend) om aan lokale bastions niet te raken - daarin door lokale politici (tevens advocaat nietwaar) ook enthousiast ondersteund. Zo lukt het natuurlijk nooit.
EEN NIEUWE LENTE, EEN ANDER GELUID
Een – soms - jongere generatie van meer dynamische magistraten erkent dat er globaal wél voldoende middelen zijn binnen justitie. Zo stelde rechter Jelle Flo in zijn openingsrede voor het Vlaams pleitgenootschap dat het ‘van bijzonder weinig rechtvaardigheid, laat staat collegialiteit zou getuigen geen verandering aan te brengen in de situatie’ waarbij de ene rechter per week 20 uren zou werken en de andere 60 uren (lees de rede hier via deze link naar het VPG).
Rechter Flo vermeldt in zijn rede het begrip ‘collegialiteit’. Wellicht wordt ‘collegialiteit’ in weinig beroepen zo vaak verkeerd ingeroepen als binnen de magistratuur. ‘Collegialiteit’ zou een werkwoord moeten zijn: het werkwoord van samenwerking, roeien in dezelfde boot. ‘Collegialiteit’ blijkt echter binnen de magistratuur een schermwoord: de oproep om te zwijgen want de wantoestanden binnenskamers moeten afgeschermd worden. Zoals de omerta in een clan onder het devies: ‘moi contre mon frère, moi et mon frère contre mon père, moi, mon frère et mon père contre tout le monde’. Zo ver zijn we nu binnen justitie ‘schouder aan schouder’, maar in de feiten een monsterverbond tegen de boze buitenwereld (lees daarover mijn opinie in De Morgen en mijn interview in de Gazet van Antwerpen van 18 05 2016). Met die laatste analyse maakt uw #justitiewatcher zich weeral niet populair, maar soit.
Die ‘magistrale’ collegialiteit duikt bij iedere kans tot zelfreflexie op. Het ‘perpetuum immobile’, zo kan de agenda van een conservatieve kaste binnen justitie wel beschreven worden.
Niemand heeft ooit méér paniek gezaaid in de magistratuur dan de vroegere Gentse voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Vanuit de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde verzond Eric Beaucourt ooit een enquête naar alle magistraten over hun tijdsbesteding. Dat kwam neer op een peiling naar hun dagelijkse agenda: een werklastmeting avant la lettre die voor héél veel onrust zorgde bij de part-timers van justitie. Ik herinnerde er Beaucourt nog niet zo lang geleden nog schaterlachend aan.
Ik zou graag eens de professionele agenda zien van de arbeidsauditeur van het mini-arrondissement Halle-Vilvoorde, de in de media zwaaiend met ’de kaders’ immer aanwezige Jan Geysen, ex-voorzitter van de Adviesraad van de Magistratuur (ARM). De ARM pleit terecht voor een statuut ‘deeltijds werken als magistraat’, maar zoals Bruno Schoenaerts het in 1995 al schreef :”dat part time statuut moet niet uitgevonden worden, het bestaat al” (‘De Belgische Justitie, Een Kafkaïaanse nachtmerrie, Analyse en Remedie’). Aan om en bij de netto €5.000 per maand. Vind dàt maar in de privé-sector.
Ondertussen schreef de huidige secretaris van de Adviesraad als vrederechter ‘omwille van de noodwendigheden van de dienst’ enkele dagen geleden een ‘spookvonnis’ uit (link hier). Zo bespaar je alvast op pleidooien.
“De magistratuur is te zelfgenoegzaam”, liet ere-vrederechter Freddy Evers (destijds voorzitter van de progressieve denktank ‘Magistratuur en Maatschappij’) pijnlijk accuraat optekenen in zijn afscheidsinterview van 30 09 2009 in De Juristenkrant. Hij pleitte voor een minister van Justitie “met een slecht karakter: er moet ’s een zware voet tegen het systeem gezet worden”. Die kritiek leverde hem een striemende repliek op van Joëlle Colaes, die het ondertussen tot Antwerpse korpschef van de vrede- en politierechters schopte en dus full time manager geworden is. Tja, het zegt iets over allergie aan kritisch denken – iets waar bij uitstek nochtans magistraten in zouden moeten uitmunten.
Professor Benoît Allemeersch (KU Leuven) vond de in Knack van 14 oktober 2015 gepubliceerde onderzoeksresultaten over benoemingen en bevorderingen ‘verontrustend’. Dan is het niet onbegrijpelijk dat justitie onvoldoende presteert op het terrein niettegenstaande België helemaal niet zo slecht scoort als we kijken naar het specifiek budget dat ons land uittrekt voor personeelskosten van rechtbanken en parketten.
Uit de cijfers die professor Allemeersch in het Rechtskundig Weekblad van 31 januari 2015 publiceerde blijkt dat België in 2012 daarvoor meer dan 911 miljoen euro uittrok, weze drie maal zoveel als Finland, zes maal zoveel als Ierland en 15% meer dan Oostenrijk. Dat zijn nuchtere cijfers die constant genegeerd worden in het debat.
Uit de berekening van Allemeersch volgt zelfs dat “omgerekend per inwoner België zelfs één van de Europese landen is die het meest uitgeven aan de werking van zijn rechtbanken en parketten (80 euro/inwoner). Dat is evenveel als Zweden en meer dan Italië (73 euro), Denemarken (60 euro), Frankrijk (54 euro), of Noorwegen (50 euro). Enkel Nederland (95 euro), Duitsland (110 euro) en Zwitserland (180 euro) doen beter, maar die staan dan ook aan de internationale top”.
Allemeersch pleit dan ook – zoals in die toplanden - voor een flexibel personeelsbeleid en een aanpak die volop inzet op het voorkomen van procedures.
Maar dàt vergt iets wat niet in centen uit te drukken is: een andere mentaliteit van magistraten. Aan die brief van de beide Colleges aan Koen Geens te zien, is dat nog niet voor morgen.
over een Brief voor geens
6 juni 2016
‘Collegialiteit’ zou een werkwoord moeten zijn: het werkwoord van samenwerking, roeien in dezelfde boot. ‘Collegialiteit’ blijkt echter binnen de magistratuur een schermwoord: de oproep om te zwijgen want de wantoestanden binnenskamers moeten afgeschermd worden.